Selectie bij masters helpt toegankelijkheid onderwijs om zeep

Op de UvA wordt bij steeds meer masters selectie ingevoerd. De extra eisen waar studenten aan moeten voldoen om toegelaten te worden tot een masterstudie, zorgen ervoor dat de toegankelijkheid van het onderwijs afneemt.

Vorige week werd bekend dat de Universiteit van Amsterdam in de afgelopen jaren bij ongeveer driekwart van de masteropleidingen selectie heeft ingevoerd. Vroeger was het zo dat de universiteiten voor iedere bachelor minstens één ‘doorstroommaster’ moesten aanbieden, waarvoor studenten geen selectieprocedure hoeven te doorlopen. Sinds 2013 hoeft dit niet meer en mogen universiteiten extra eisen stellen aan studenten die een master willen gaan volgen. De UvA heeft hier gretig gebruik van gemaakt, want bij 75 van de 104 masters is nu selectie ingevoerd.

ASVA vindt dit een hele slechte ontwikkeling. Selectiemaatregelen zorgen ervoor dat de toegankelijkheid van het onderwijs afneemt. Zeker sinds de invoering van het leenstelsel is het ontzettend belangrijk om die toegankelijkheid te beschermen. Ook de Onderwijsinspectie noemt toegankelijkheid een groot goed en voorziet daarom problemen door de invoering van selectie. De Inspectie start daarom een groot onderzoek naar toegankelijkheid van het onderwijs, waarin ook minderheidsgroepen worden meegenomen.

Het is heel opmerkelijk dat UvA de kwaliteit van haar eigen bachelordiploma’s blijkbaar zo bagger vindt dat ze alleen ‘excellente’ studenten wil toelaten tot het masteronderwijs. Het invoeren van selectie is geen oplossing voor het probleem: het probleem is namelijk dat de kwaliteit van het onderwijs in de bachelor te laag is.

De vraag is ook hoe je studenten kunt selecteren. Veel masters van de UvA stellen nogal vreemde eisen aan hun studenten. Studenten moeten bijvoorbeeld een hoog cijfergemiddelde hebben en mogen maximaal vier jaar over hun bachelor hebben gedaan. Uit onderzoek van de UvA zelf blijkt echter dat het behaalde cijfergemiddelde in de bachelor geen goede indicator is voor studiesucces in de master. Sterker nog: het blijkt dat hoe hoger het cijfergemiddelde in de bachelor, hoe hoger het uitvalpercentage in de master. Ook bestaat er geen verband tussen studieduur en de prestaties van studenten in de master. Kortom: we hebben helemaal geen goede meetinstrumenten om het ‘succes’ van een bachelorstudent tijdens de master te voorspellen.